Hoogleraar kinderpsychiatrie Frits Boer

‘Niet elk kinderprobleem is een stoornis’

Een druk kind? Dan heeft-ie vast adhd. Extreem verlegen typje? Zeker een autist. Kinderpsychiater Frits Boer maakt zich zorgen over het gemak waarmee etiketjes worden geplakt. ‘Alsof je normale kinderen hebt en kinderen met een stoornis. Wetenschappelijk gezien is dat waanzin.’

Sinds kort is kinderpsychiater en voormalig hoogleraar kinderpsychiatrie Frits Boer met emeritaat, maar hij is nog dagelijks bezig met zijn vak. Praten met kinderen vindt hij nog steeds ontzettend leuk. Net als puzzelen met de problemen die ze hebben. ‘Het onbevangene van kinderen inspireert me.’ Toch waren de kinderen die hij in zijn spreekkamer ontmoette vaak allerminst onbevangen: ze leden aan angststoornissen, trauma’s en depressies. ‘

Het heeft me nooit moeite gekost om ook het speelse in die kinderen te zien. Dat komt omdat ik altijd op zoek ga naar het gewone.’ Het is zijn stokpaardje geworden: problemen die bij kinderen stoornissen worden genoemd, zijn eigenlijk overmatige varianten van gedrag dat nuttig is. Daarom baart het hem zorgen dat steeds meer kinderen een psychiatrische diagnose krijgen. ‘Niet elk kinderprobleem is een stoornis.’

Een kind is niet alleen het product van zijn ouders, is een ander stokpaardje van Boer. Hij promoveerde op een onderzoek naar de relatie tussen broers en zussen. Nu hij meer tijd heeft, wil hij dat onderwerp weer oppakken.

Wat fascineert u zo in de relatie tussen broers en zussen?
‘Het is de meest onbevangen relatie die mensen kunnen hebben. Voor je zus of broer hoef je je niet uit te sloven. De omgang tussen broers en zussen wordt het eerste sociale laboratorium genoemd. Je ouders vertellen misschien wel dat sommige mensen liegen, chanteren of smoezen verzinnen, maar hóe je dat doet, leer je van broers en zussen. Voor je volwassen leven is het goed om vertrouwd te zijn met dat soort strategieën. Ook als je die zelf niet wilt toepassen.

Door broers en zussen te onderzoeken, omzeil je ook de valkuil van de kinderpsychiatrie. Kinderpsychiaters kijken vooral naar ouders en kinderen in de spreekkamer. Voor mijn promotieonderzoek sprak ik met gezinnen die anoniem waren geselecteerd uit de burgerlijke stand. Daar zaten ouders van probleemkinderen bij, maar voor de meesten gold dat niet. Die ‘gewone’ ouders leken sprekend op de ouders die ik in de kliniek sprak. Dat heeft mij enorm geholpen om te relativeren.’

Komen ouders tegenwoordig eerder met een moeilijk kind bij de psychiater dan toen u begon?
‘Ik zie nog dezelfde aarzeling als tijdens mijn opleiding. Ouders zeggen vaak: “We kunnen het best redden, maar we willen niet dat er nu dingen mis gaan, waardoor ons kind later ongelukkig wordt.” Heel begrijpelijk dat je die zorg hebt,
als je kind in de gordijnen klimt. Of als het extreem verlegen is, waardoor het geen vriendjes maakt. Iets anders is of al die kinderen een psychiatrische diagnose moeten krijgen. Als zo’n diagnose iets oplevert is het prima. Als je een kind kunt behandelen en ouders tips kan geven, geef je een cadeautje. De negatieve kant is dat kinderen met lichtere varianten van stoornissen ook steeds vaker een psychiatrisch etiket krijgen.’

Soms hebben ouders dat nodig om een persoonsgebonden budget te krijgen of te zorgen dat hun kind naar een speciale school kan.
‘In feite misbruik je dan de diagnose. Daar heb ik zelf ook aan meegewerkt, hoor. Een moeilijke afweging. Je wilt ouders en kinderen niet in de steek laten, zeker als je weet dat een diagnose de enige manier is om hulp te krijgen. Maar soms onthoud je hen daardoor de prikkel om problemen zelf op te lossen. Bovendien hebben psychiatrische diagnoses een alles of niets kwaliteit gekregen, alsof je normale kinderen hebt en kinderen met een stoornis. Wetenschappelijk gezien is dat waanzin. Bij alle diersoorten zie je variatie, ook bij mensen. Dat is heel nuttig. Verlegen mensen zijn hard nodig, net als avonturiers. Het is maar net wat er van je verlangd wordt of een bepaalde eigenaardigheid een probleem wordt. In een maatschappij waarin alles met internet gaat, kan je met een sociale fobie een eind komen.’

Hoe betrouwbaar zijn de diagnoses die kinderpsychiaters stellen eigenlijk?
‘We ontdekken steeds meer overlap tussen aandoeningen. Als je kijkt naar biologische factoren achter een angststoornis, lijken die sprekend op die achter een depressie. Er is ook een verband met eetstoornissen, weten we sinds kort. Extreme verlegenheid kan duiden op een sociale fobie, maar kan ook veroorzaakt worden door een lichte vorm van autisme. Met andere woorden: veel kinderen passen niet in de prachtig afgegrensde ziektebeelden die we hebben bedacht. Ouders die zien dat het beter gaat met hun kind, zal dat worst wezen. Het gaat om de kinderen die niet opknappen. Bij hen moeten we ons serieus afvragen of de etiketten die we gebruiken wel kloppen.’

U heeft zich vooral beziggehouden met de emotionele ontwikkeling van kinderen. Zitten kinderen emotioneel anders in elkaar dan volwassenen?
‘De basisemoties die we bij volwassenen onderscheiden, zie je ook al bij hele kleine kinderen: boosheid, verdriet, angst, vreugde. Schaamte is ook een heel oud gevoel. Dat ontstaat rond een jaar of twee, als kinderen naar zichzelf kunnen kijken. Een peuter kan al blozen, als hij stout wordt gevonden. Schuldgevoel komt iets later, daar moet je innerlijke normen voor hebben. Die ontwikkelt een kind in de kleutertijd.’

Is er een emotie die dominant is bij kinderen?
‘Ja, dat is angst, je alarmlampje voor gevaar. Als dat ontbreekt heb je een groot probleem.’

Worden kinderen met angst geboren?
‘We denken dat baby’s tussen nul en zes maanden nog weinig angst kennen. Als je een glazen plaat op een tafel legt en je duwt een baby van 3 maanden naar de rand zodat hij de diepte ziet, wordt hij niet bang. Dat gebeurt pas bij een maand of zes. Dan krijgen kinderen ook separatieangst: ze gaan huilen als ze zien dat hun moeder of vader niet in de kamer is. Dat is iets moois dat de evolutie ons heeft gegeven: kinderen die kunnen kruipen moeten niet alleen zijn, dat is gevaarlijk. Op de peuterleeftijd komt daar angst bij voor dieren als honden en spinnen en voor mannen met scharen.

Kortom, voor alles wat je kan verwonden. In de kleutertijd wordt ook de fantasie een bron van angst. Rond het zesde, zevende jaar is er een belangrijk omslagpunt. Dan kunnen kinderen bedenken dat spoken niet bestaan. In plaats daarvan gaan ze anticiperen. Ze denken: stel je voor dat mijn vriendinnetje me niet meer leuk vindt. Dan ontstaan de zorgen die we ons leven lang houden. Ook dat is gezond: het is goed om je af te vragen wat er kan gebeuren en wat anderen van je vinden.’

Wanneer verandert normale angst in een angststoornis?
‘Als geest en lichaam doen alsof ze in gevaar zijn, terwijl dat niet zo is. Daarbij spelen zowel de omgeving als de hersens een rol. Soms is de afstemming daartussen heel bijzonder. Zo weten we dat het angstsysteem van kinderen die vlak na de aanslagen van 11 september 2001 in New York werden geboren, gevoeliger is dan gemiddeld. De moeders hebben hun angst aan hun kinderen doorgegeven.

Grofweg is veertig procent van overmatige angst erfelijk bepaald. Zestig procent komt door de omgeving. Denk even terug aan die baby op die glazen plaat. Het grappige is dat een baby van zes maanden ondanks zijn hoogtevrees doorkruipt, als zijn moeder geruststellend glimlacht. Kijkt de moeder geschrokken, dan gaat hij geen centimeter verder. Dat noemen we social referencing: kinderen kijken naar een vertrouwde volwassene om te zien of het pluis is.’

Angstige ouders kweken dus angstige kinderen?
‘Gemiddeld zijn ouders van angstige kinderen ietsje meer overbeschermend. Maar dat geldt alleen voor hoe ze met hun angstige kind omgaan, niet voor hun andere kinderen. Ik weet uit eigen ervaring hoe dat werkt. Mijn dochter had een behoorlijke angststoornis toen ze acht was. Onze natuurlijke reactie was dat we haar wilden beschermen, omdat we zagen hoe ze onder haar angst gebukt ging. Impliciet geef je dan de boodschap: je hebt gelijk met je angst. Daar komt bij dat een angstige kind dezelfde gezichtsuitdrukking ook nog eens angstiger interpreteert dan een niet-angstig kind.’

Helpt het om de oorzaak van de angst te achterhalen?
‘Dat heb ik vroeger wel geprobeerd, maar vaak kom je daar totaal niet achter. Je kunt beter de vraag stellen: waarom kan dit kind zijn angst niet de baas? In de behandeling leren we kinderen stapje voor stapje met angstige situaties om te gaan. Ze moeten ervaren dat ze het zelf kunnen, pas dan houden ze op met vermijden.’

U behandelde ook depressieve kinderen. Kan een kind van zeven, acht al depressief zijn?
‘Je zou willen van niet, maar dat komt regelmatig voor. Het is bekend dat sommige depressies sterk erfelijk bepaald zijn, maar bij kinderdepressies is dat zelden het geval. Zo’ n depressie kan veroorzaakt worden door een gebrek aan affectie en het gevoel in een situatie te zitten waar je niets aan kan veranderen. Dat zag je bijvoorbeeld bij kinderen die wegkwijnden in Roemeense weeshuizen. Je hebt ook kinderen die wel liefde en zorg krijgen en toch op een bepaald moment vreugdeloos worden. Het lichtje verdwijnt uit hun ogen. Als ze nog spelen, zit er geen fantasie meer in hun spel. Ze zetten alleen nog dingetjes op een rijtje. Die kinderen vinden zichzelf waardeloos en stom. Dat uit zich in boze prikkelbaarheid. Een kwelling voor de ouders.’

Komt dat doordat ze iets vervelends hebben meegemaakt?
‘Vaak wel. Een scheiding bijvoorbeeld. De meeste kinderen komen dat best te boven, maar een kind dat geneigd is om negatieve ervaringen aan zichzelf te wijten, kan daar depressief van worden. Gelukkig kunnen we kinderdepressies redelijk goed behandelen. Ze krijgen bijvoorbeeld een vorm van gedragstherapie; we helpen ze met activiteiten en contact leggen met andere kinderen.’

Ziet u uw patientjes nog wel eens terug op latere leeftijd?
‘Ik krijg weleens telefoontjes van volwassenen die ik als kind heb behandeld. Vaak zeggen ze: ik weet alleen nog dat u leuke spelletjes met me speelde. Als ze daarbij vertellen dat het ze goed heeft gedaan, is dat mooi om te horen: dat je iets hebt kunnen doen, zonder dat ze het gevoel hadden behandeld te worden. Bij ouders is het prachtig als ze zeggen: ik kan weer iets voor mijn kind betekenen, ik kan weer gewoon lief zijn of boos worden. Het is ongelofelijk frustrerend als je niet bij je kind kan komen, terwijl je ziet dat het slecht gaat. Vaak zijn die kinderen na behandeling lang niet alle problemen kwijt, maar ze zijn wel weer toegankelijk voor hun ouders. Echt fantastisch als dat gebeurt.’

J/M , mei 2010

Ditty Eimers

Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard en wil je jouw waardering laten blijken? Dat kan!

Waardeer je mijn journalistieke werk?

Doneer en help de onafhankelijke journalistiek.

Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard en wil je jouw waardering laten blijken?

Dat kan! Door een bijdrage help je me om dit soort artikelen te blijven schrijven.

Contact