‘Isolatie’ heet het boek dat de West-Friese illustrator en grafisch ontwerper Kees Peerdeman maakte over zijn angststoornis en waarop hij cum laude afstudeerde aan de Eindhovense Design Academy. ‘Angst is een sleutelwoord in West-Friesland. Angst om af te wijken of afgewezen te worden.’
Kees Peerdeman (23) is niet de persoon die je verwacht als je denkt aan iemand met angstklachten. Een enthousiaste, goed gebekte twintiger die hard bezig is om zijn eigen bedrijf op te zetten en om de andere zin in de lach schiet. ‘Ik ben een vrolijke jongen, maar ik heb ook een angststoornis’, zegt hij in zijn ouderlijk huis in Hem, een boe- rengehucht vlakbij Hoorn. ‘Voor sommigen is dat moeilijk te begrijpen.’ Op het moment dat hij zelfdoding in West-Friesland als afstudeeronderwerp koos, had hij geen flauw idee dat hij uiteindelijk bij zichzelf uit zou komen. ‘Ik zat te brainstormen en daar rolde dit onderwerp uit’, vertelt hij opgewekt. ‘Een aardig ding om een grafisch boek over te maken, dacht ik. Vooral omdat het hier in de buurt zo vaak gebeurt.’
Al 150 jaar komt zelfdoding op het West-Friese platteland vaker voor dan gemiddeld. De afgelopen vijf jaar beroofden zeker acht jongeren in de kop van Noord- Holland zich van het leven. Kees, die op zijn achttiende uit Hem vertrok om in Eindhoven te gaan studeren, kende die jongens niet persoonlijk, maar hoorde wel de verhalen. ‘Een neef van me heeft een paar vrienden verloren.’ Hij besloot uit te zoeken of de zelfdodingen en suïcidale gedachtes iets te maken hebben met de West-Friese cultuur. Maar toen hij met zijn fotocamera door zijn geboortestreek trok en met mensen aan de praat raakte, bekroop hem een vreemd gevoel. ‘Ik had altijd het idee dat ik anders was dan de rest. In het dorp is het voetbal en bier drinken. Ik dronk weinig, tekende en was met muziek bezig. Ik zat ook niet in een grote vriendengroep, zoals veel andere jongens. Maar langzamerhand kwam ik tot de ontdekking dat het stereotype beeld van West-Friese jongeren ook op mij van toepassing was: problemen voor jezelf houden, anderen niet tot last zijn en vooral niet opvallen.’ De angsten en paniekaanvallen die hem vanaf zijn dertiende plaagden, hadden misschien ook iets te maken met de West-Friese mentaliteit realiseerde hij zich. ‘Ineens dacht ik: achter mijn angst zit eenzelfde soort onmacht als waar die jongens last van hebben. Toen wist ik: dit boek moet over mezelf gaan, over mijn eigen angststoornis.’
Het lijkt me een hele stap om zoiets persoonlijks bloot te geven. En dan ook nog als afstudeerproject.
‘Ja, het was eng om me kwetsbaar op te stellen. Toen ik het af had moest ik wel even slikken: boem, dit ben ik. Ik wil graag dingen maken die dichtbij mijn hart liggen, die mensen raken. Maar ik heb een tijd zitten twijfelen: hoe persoonlijk moet het worden? Ik had al eerder geprobeerd op de academie iets met mijn angstgevoelens te doen, maar daar zag ik uiteindelijk dan toch weer van af, omdat ik geen goede vorm kon vinden. Daar heb ik echt mee zitten worstelen. In het begin probeerde ik bij elke illustratie een tekst te maken. Dat werd, bot gezegd, zeikerig. Als ik zoiets zou lezen over een ander zou ik denken: wat een zielig figuur. Zo wil ik per se niet overkomen: ik ben helemaal niet zielig. Uiteindelijk heb ik besloten om bijna alle tekst weg te laten. De beelden zijn sterk genoeg om de angst, paniek en eenzaamheid over te brengen. Weinig woorden gebruiken, past ook bij mijn persoon. Ik praat niet graag over mezelf.’
Hoe hebben je medestudenten op je boek gereageerd?
‘Ze weten soms niet zo goed hoe ze moeten reageren. Sommigen zeiden: ha, ha wat een leuk boek! Ik neem het ze niet kwalijk hoor. Maar ik denk wel: wat heb je eigenlijk gelezen? Bij anderen opent het boek een deur naar een gesprek wat je anders niet snel voert: eens een keer niet over school, muziek en de gebruikelijke tierelantijntjes, maar over gevoelens en onzekerheid. Ik heb Isolatie in eerste instantie voor mezelf gemaakt, maar ik ben heel blij als het als een soort hulpmiddel werkt. Daarom ga ik het ook uitgeven. In eigen beheer, want ik wil zelf de touwtjes in handen houden. De ggz in West-Friesland wil een oplage bestellen om te gebruiken bij voorlichting aan jongeren. Misschien kunnen andere ggz-instellingen er ook iets mee. Ik hoop dat mensen iets herkennen, al is het maar één tekening of een zinnetje. Dat ze denken: op die manier kan je er ook mee omgaan.’
Door de stripachtige vorm heeft het iets weg van een storyboard van een film.
‘In die filmische opzet probeer ik te vatten hoe ik me voelde toen de angst me steeds meer naar de keel greep: als de hoofdrolspeler in mijn eigen film. Een raar, vervreemdend gevoel, dat bijna niet uit te leggen is. Hoe het precies begonnen is, weet ik niet meer, maar vanaf mijn dertiende werd ik steeds vaker plotseling heel bang. Dat kwam gewoon uit het niets. Ik zat op de bank en dacht ineens dat ik niet meer normaal kon ademhalen. Ik dacht dat ik dood zou gaan, van hyperventilatie had ik nog nooit gehoord. Het werd steeds erger. Op een gegeven moment was ik de hele dag mijn hartslag aan het tellen. Ik durfde bijna niet meer naar school te fietsen en ’s nachts schrok ik in paniek wakker. Ik was gespannen als een veer, elke spier stond op scherp. Ik kreeg ook lichamelijke klachten: haaruitval, hartkloppingen, trillen. Allemaal tekenen dat ik aan een ernstige ziekte leed, dacht ik. Het ergste was het gevoel dat de realiteit niet meer klopte. Dat je in de spiegel kijkt en een vreemd, verwrongen gezicht ziet en denkt: ben ik dat?’ De tekeningen worden naarmate je verder in het verhaal komt steeds heftiger. op het laatst zie je hoe je bijna verdrinkt in een inktzwarte massa. ‘Zo voelde ik dat echt, als een zwart gat waarin ik langzaam werd getrokken. Alsof ik op het punt van verdrinken stond. Ik was alleen met een angst die me totaal overspoelde. Alle hoop was verloren, ik geloofde niet dat het ooit nog over zou gaan.’
Waarom vertelde je dat niet aan je ouders of aan vrienden?
‘Omdat ik er niets van snapte. Ik dacht dat ik gek werd, dat niemand anders het had. Ik heb een goede band met mijn ouders, maar in mijn hoofd had ik het zo groot gemaakt, ik wist gewoon niet waar ik moest beginnen. Je gaat niet zomaar bij het avondeten zeggen: ik ben al drie jaar bang dat ik een hartaanval krijg. Op school deed ik alsof er niets aan de hand was. De leraren dachten waarschijnlijk dat ik te veel feestte, ik zag er onwijs moe uit. En mijn vrienden zeiden: Kees, daar kan je mee lachen. Dat is ook zo, maar door altijd grappen te maken probeerde ik ook mijn angst te verbergen.’
Heeft dat iets met de West-friese mentaliteit te maken?
‘Nu ik er op terugkijk denk ik van wel. Wat ik voelde was raar, iets waar ik het niet over moest hebben. Ik wilde niet zeuren, anderen niet tot last zijn. Dat past bij de mentaliteit van door de week hard werken en lang leve de lol in het weekend. Vooral niet opvallen. West-Friezen zijn absoluut niet dom, maar als je net iets buiten de boot valt, wordt dat meteen herkend en opgepikt. In het dorp hebben ze me altijd een beetje raar gevonden omdat ik andere interesses heb. Dan zoeken ze een woord voor dat gevoel, dat het dichtst in de buurt komt. Ik heb een vriendin, maar als ik door Hem loop, is het soms nog steeds: hé homo! Misschien verandert dat nu in : hé schijterd! Dat zou niet zo leuk zijn, maar dat moet dan maar. Ik heb me er bij neergelegd dat ik bang ben aangelegd. Een bangerd, die niet bang meer is om daarover te praten.’
Toch is de laatste zin van je boek: ‘ik praat nog steeds niet graag over mezelf.’
‘Dat is ironisch bedoeld, maar ook de waarheid. Ik heb nog steeds de neiging om me terug te trekken als het niet goed gaat. Maar ik weet ook dat ik er niet alleen mee moet blijven zitten. Al zeg ik maar: ik voel me niet zo lekker. Dan weten de mensen om me heen dat er iets aan de hand is en hoef ik me geen zeurkous te voelen als ik er wel over wil praten.’
Denk je dat andere jongeren ook last hebben van dat doe-maar-normaal-dan-doe-je-gek-genoeg?
‘Absoluut, dat speelt ook bij stoere jongens in vriendengroepen aan wie niets afwijkends valt te ontdekken. Het is bekend dat veel West-Friese jongeren depressief zijn of angstklachten hebben. Die houden ze krampachtig voor zichzelf.’
Vaak wordt gezegd dat het excessieve alcoholgebruik ook een rol speelt. Hoe kijk jij daar tegen aan?
‘Drank is wel een probleem, maar niet de oorzaak. Jongeren gaan zuipen omdat ze zich geen raad weten met hun gevoelens, het is niet andersom. Ik heb alcohol bewust weggelaten uit mijn boek omdat het alleen maar vooroordelen over West-Friezen bevestigt.’
In je boek staat een tekening van allemaal gelijke vierkantjes, die West-friese gemeenschappen symboliseren. Wat bedoel je daarmee?
‘Je ziet een groep, een raster van zwarte kadertjes, die allemaal met elkaar verbonden zijn. Dat staat voor de WestFriese saamhorigheid, die heel sterk lijkt. Dat heeft ook iets te maken met de omgeving: je hebt hier bomen, huizen en bloemkoolvelden, dat is het wel zo’n beetje. Je moet er met elkaar het beste van zien te maken. Iedereen kent iedereen en op jonge leeftijd worden vriendschappen voor het leven gesloten. Aan de oppervlakte zie je saamhorigheid, maar het sleutelwoord is angst. Angst om af te wijken of afgewezen te worden. Daardoor raken sommigen opgesloten in hun eigen kader. Een kader met een harde rand van stoerheid. Daarbinnen gaapt een leegte, een gat van onzekerheid. Omdat daar niet over wordt gepraat, kunnen normale gevoelens in uitzichtloze situaties veranderen. Op een gegeven moment moet het toch een kant op en ontploft de boel.’
Wanneer is het bij jou ontploft?
‘Op mijn zestiende kreeg ik tijdens de gymles een onwijze paniekaanval. Mijn moeder werd gewaarschuwd en nam me mee naar de huisarts. Een van de minst leuke dagen uit mijn leven, maar ook goed dat het gebeurde: ik durfde eindelijk over mijn angst te vertellen.’
Schrokken je ouders zich niet kapot?
‘Ze schrokken en waren verbaasd dat ik het nooit eerder had verteld. Maar gelukkig gingen ze daar niet al te diep op in, dat zou totaal geen zin hebben gehad op dat moment. Ze reageerden eigenlijk vrij nuchter. Ze probeerden me te helpen, haalden boeken uit de bibliotheek en stuurden me naar een psycholoog. Later hebben we het er nog wel over gehad, dat het ook wel een beetje in de familie zit. Mijn oma en mijn moeder zijn ook nogal angstig. De gesprekken bij de psycholoog hielpen wel een beetje, maar uiteindelijk geloof ik dat het iets is wat ik zelf moet oplossen. Daarom heb ik ook nooit medicijnen willen slikken, dat vind ik ontwijkgedrag.’
Heb je in je slechte periodes ook wel eens met de gedachte gespeeld om er een eind aan te maken?
‘Gelukkig niet. Als het slecht gaat, kan ik heel boos en teleurgesteld zijn, maar ik ben nooit depressief geweest. Ik hou van het leven, ik wil dat het zo lang mogelijk duurt. Mijn grote angst is juist dat het ineens kan ophouden. Sinds ik weet wat er met me aan de hand is, kan ik mijn angst beter hanteren. Maar het is niet helemaal weg. Daarom heeft mijn boek een open einde, een happy end zou niet eerlijk zijn. Het is lang niet meer zo heftig als vroeger, maar ik ben nog steeds bang voor dingen waar anderen niet bang voor zijn. Ik durf niet te vliegen, vind het eng om met de trein te reizen, heb soms moeite om naar de supermarkt te gaan. Van die stomme kleine dingetjes. Soms is het lastig. Drukte en onregelmatigheid, daar kan ik niet goed tegen, maar ik zoek het ook op. Routine is zo verschrikkelijk saai!’
Hebben mensen in West-friesland je verhaal al gelezen?
‘Ik heb veel ooms, tantes, neven en nichten, die hier in de buurt wonen. Die heb ik het laten lezen. Spannend, want het is natuurlijk een gevoelig onderwerp. Helemaal door al die zelfdodingen. Ik was bang dat mensen zich aangevallen voelden. Mijn familie reageerde verbaasd en geschrokken: ze wisten dat ik moeilijke periodes had gehad, maar het fijne hadden ze nooit gehoord. Verder waren ze heel positief: het klopt dat wij moeilijk over onszelf praten, zeiden ze. Dat betekent niet dat West-Friezen stugge boeren zijn. Ik zou het heel jammer vinden als mijn boek dat vooroordeel bevestigt. Voor buitenstaanders is het moeilijk te begrijpen, maar we zijn helemaal niet stug. We hebben wel een zetje nodig om over persoonlijke dingen te praten. Als dat gebeurt zijn we juist open en eerlijk.’
Wat betekent dat voor de hulpverlening aan jongeren met psychische problemen?
‘Dat hulpverleners niet in hun kantoren moeten afwachten tot jongeren naar ze toe komen. Ze moeten op jongeren afstappen. Niet hun eigen theorietjes over jongeren uitstorten, maar handvatten geven om zelf dingen op te lossen. Ik vind dat de ggz in West-Friesland dat de laatste tijd goed doet. Ze zoeken jongeren thuis op, in vriendenketen of in de kroeg. En ze geven niet alleen informatie over psychische problemen, maar luisteren ook naar wat jongeren bezighoudt. Je moet vervelende dingen niet direct als probleem bestempelen, vind ik. Je kan nu eenmaal niet alles oplossen, de kunst is om er op een goede manier mee om te gaan. Dat is voor iedereen anders. Het zou mooi zijn als het eindelijk eens normaal wordt gevonden dat je soms onzeker, bang of somber bent. Psychische problemen hebben nog steeds zo’n stigma van vreemd en raar. Dat geldt trouwens niet alleen voor West-Friesland. “Bij ons in de buurt speelt het precies hetzelfde”, zei iemand van de drukkerij in Eindhoven. Dat hoor ik vaker als reactie.’
Wil je zelf ook een rol spelen in de hulpverlening?
‘Ik zou het leuk vinden om een paar keer een lezing te geven bij het boek, verder moet het niet gaan. Binnenkort verhuis ik naar Amsterdam, waar ik ga samenwonen en werken. Ik ben grafisch vormgever en illustrator, geen hulpverlener.’