Utrechtse Twijnstraat

“De oudste winkelstraat? De jongste vreetboulevard!”

De Twijnstraat, een populaire winkelstraat in Utrecht, is een dorpje waar bewoners en winkeliers elkaar nog kennen. En helpen. Maar vanzelfsprekend is het niet meer. ‘Het is een straat van de nieuwe elite geworden.’

‘Nog een paar jaar, dan is de Twijnstraat een elitestraat, waar niemand meer naar mekaar omkijkt.’ Met een sombere blik happen Johann Bolwidt (62), loodgieter en sanitairspecialist sinds 1970, en zijn vrouw Ina (58) in een biologische bitterbal. Johann ‘ jaren-negentig-bril, grijze snor ‘ en Ina ‘ rossig permanent, rood windjack ‘ vallen een beetje uit de toon tussen de onopvallend duur geklede buurtbewoners en de hippe, jonge ondernemers van de Twijnstraat.

Na jaren van praten en soebatten wordt in lunchroom Sector 3 de feestelijke aftrap gegeven voor de herinrichting van de oudste winkelstraat van Utrecht. Op de artist impression die de gemeente liet maken, is te zien wat haar voor ogen staat: een Utrechtse versie van de Rue Mouffetard, een pittoreske winkelstraat in het Quartier Latin in Parijs. Straks slenteren bezoekers keuvelend over bredere stoepen, niet gehinderd door rommelige winkeluitstallingen, hinderlijk geparkeerde fietsen en stinkende uitlaatgassen van bevoorradend verkeer. Voordat ze inkopen gaan doen, lunchen ze in een van de vele lunchrooms en koffietentjes. Na afloop pikken ze een terrasje. Zo wordt een bezoek aan de Twijnstraat pas echt een eigentijdse winkelbeleving.

‘Buurtburgemeester’ Robin van Essen, voorzitter van buurtcomité Twijnstraat, klimt op een stoel. ‘We hebben het volste vertrouwen dat dit mooie project een succes wordt!’ Er klinkt luid applaus. De duimen gaan omhoog voor GroenLinks-wethouder Lot van Hooijdonk. ‘Realiseren jullie je wel dat de gemeente dit maar eens in de dertig, veertig jaar kan doen?’ vraagt ze. ‘Volgend jaar is de Twijnstraat nóg beter te bereiken, nóg aantrekkelijker, nóg mooier.’ ‘Zo simpel is het niet!’ roept Ina Bolwidt met overslaande stem. Niemand lijkt haar te horen.

Iedereen wil hier oud worden

Veel winkelstraten in Nederland kwijnen weg, maar de Twijnstraat is springlevend. Wie je ook spreekt, bezitters van een luxe koopappartement of een gerenoveerd pakhuis annex grachtenpand, kamerbewoners, nieuwe of oude ondernemers, winkelende Utrechters of toeristen, iedereen heeft warme gevoelens bij de duizend jaar oude winkelstraat aan het einde van de Utrechtse Oudegracht. De mix van eigentijdse gespecialiseerde zaakjes en ouderwetse familiebedrijven, de monumentale gevels, de bruine cafés en de lunchrooms, de veegacties en de buurtborrels, het Louis Hartlooper filmhuis: ze dragen allemaal bij aan de levendige, charmante sfeer.

Robin van Essen, compliance officer bij een verzekeringsmaatschappij, kwam er in 1998 wonen. Hij had net zijn eerste baan en kocht een appartement aan de toen nog verwaarloosde Twijnstraat aan de werf. De onderstraat van de Twijnstraat is de enige Utrechtse straat waar je pal aan de gracht woont. Van hieruit werden eeuwenlang de winkels aan de voorkant bevoorraad. ‘Ik woon veel te klein, maar ik kom hier nooit meer weg,’ lacht hij. Zijn buren konden hun huis voor meer dan een miljoen verkopen. Ze verhuurden het liever tijdelijk aan een ander toen ze elders werk kregen. Robin: ‘Iedereen wil hier oud worden.’
Hij vertelt over buurvrouw Nel, die samen met haar man Antoon een timmerbedrijf had in een van de werfkelders. Ze was begin vijftig toen ze een paar jaar geleden overleed aan een hersentumor. Bewoners en winkeliers vormden, getooid met veldboeketten, een erehaag toen de baar door familie en vrienden door de Twijnstraat naar de nabijgelegen Nicolaikerk werd gedragen. ‘Het was bijna een buurtbegrafenis. Meeleven en iets doen voor elkaar is hier nog normaal.’

Mekaar een bietjie helpen

‘Jan, ken je effe komen, ik voel me niet goed,’ belde Ruud de Graaf, uitbater van dierenspeciaalzaak Hebbes, op een ochtend, anderhalf jaar geleden, naar overbuurman en voormalig buurtslager Jan de Roos. Ruud, begin vijftig en een beer van een vent, was in al die 26 jaar nog nooit een dag ziek geweest. ‘Ik zakte zomaar door mijn hoeven achter de toonbank,’ vertelt hij. Toen De Roos (79) twee minuten later arriveerde, werd Ruud net door twee ziekenbroeders op een brancard de winkel uitgedragen. ‘Open of dicht, dat laat ik aan jou over, De Roos,’ kon hij nog uitbrengen, voordat de ambulance in vliegende vaart naar het ziekenhuis reed. Open dan maar, dacht meneer De Roos. ‘Dat liep een bietjie uit de hand,’ vertelt hij, de ogen twinkelend achter zijn brillenglazen.

‘Ik ga dood!’ was het eerste dat door Ruuds hoofd schoot toen hij na twee weken uit zijn coma ontwaakte. Het tweede: ‘M’n zaak!’ Zijn bovenbuurman Pim Versloot, oud-eigenaar van Radio van Dam, kwam elke dag op ziekenbezoek. Ruud kon zijn oren niet geloven toen Pim vertelde dat Hebbes nog steeds open was. Het duurde vier maanden voordat Ruud, die was gevloerd door een alvleesklierontsteking, het ziekenhuis mocht verlaten. Hij was 35 kilo afgevallen en moest twee maanden aansterken. Al die tijd hield meneer De Roos de winkel open. Zes dagen per week, tien uur per dag. Hij wilde er geen cent voor hebben. Een vriend reed de graatmagere Ruud langs zijn leveranciers om voorraad te bestellen. Pim en een student van de overkant hielpen met spullen sjouwen, Pims vrouw Nanda deed de was. Ruud: ‘Die bovenste beste mensen hebben mijn winkel gered.’

‘Als kleine zelfstandigen mot je mekaar een bietjie helpen,’ glimlacht meneer De Roos. Lang staan is hij als gewezen slager gewend. Van dierenverzorging wist hij geen snars, maar gut, hij snuffelde wat rond of vroeg hulp aan Ruuds vaste klanten. En anders lulde hij zich er wel uit. De Roos woont op een etage boven het pand waar hij bijna veertig jaar zijn slagerij had. De bovenste verdieping verhuurt hij aan een studente, in de slagerij zit nu restaurant ‘Roos’. De huuropbrengst is zijn pensioen. In de woonkamer staat een kooi met twee kwetterende parkieten. Die heeft hij van Ruud overgenomen, toen die zijn vogels van de hand wilde doen. ‘Ik was bang dat hij ze de nek om zou draaien. Voor een handelaar als Ruud betekent dierenliefde net effe wat anders.’

De Roos was bijna één jaar oud toen zijn ouders een slagerij in de Twijnstraat begonnen. Het gezin De Roos woonde met tien kinderen boven de winkel. Net als de andere winkeliers. Jantje de Roos liep bij iedereen in en uit. Behalve bij de apothekersfamilie: daar mochten middenstandskinderen niet naar binnen. In die tijd waren er zes slagers, zes bakkers, zes groentezaken, een meubelzaak, een ijzerhandel, een doodskistenhandel. Zelfs een klein zwembadje waar de dochters van De Roos zwemmen hebben geleerd. In de Twijnstraat kwam je in je blote kont aan en je rolde er gevoed, gekleed en gestoffeerd weer uit, zeggen de oude winkeliers.

Van nostalgie kun je niet eten

‘De Twijnstraat is een straat van de nieuwe elite geworden,’ schrijft een buurtbewoner op internet. ‘Kunnen we er niet gewoon een hek om zetten, om alle barbaarse invloeden buiten te houden die zo’n negatief effect hebben op het verheven leven van delicate Franse kaas en wijn?’

De gewone boodschappenwinkels zijn bijna allemaal verdwenen. Daarvoor in de plaats kwamen eet- en koffietentjes en moderne speciaalzaken: een modewinkeltje met zelfontworpen kleding, een bierhuis met bijzonder bier van kleine brouwerijen, een kazerij met rauwmelkse streekkazen, chutneys en vintage port. ‘Door de nieuwe horeca en al die leuke speciaalzaakjes hebben we gelukkig weer aanloop,’ zegt veertiger Frans van Vuren van Keurslagerij van Vuren. Van Vuren is de enige overgebleven slager tussen de Utrechtse singels. De straat was aan het verloederen, zegt hij. De ene na de andere zaak ging failliet toen de volkse bewoners van de Sterrenwijk en de Zeven Steegjes, die hier vroeger boodschappen deden, de voorkeur gaven aan de Lidl en de Action in Hoograven. ‘Nu hebben we weer een viswinkel en een kaaszaak. Op zaterdag stikt het van de jonge mensen die hier eerst ontbijten of lunchen en daarna inkopen gaan doen.’

Frans heeft zijn assortiment aangepast. In plaats van kiloknallers verkoopt hij nu varkensvlees van Livarvarkens en Ecofields kalfsvlees. Hij is een van de weinige ondernemers die nog boven hun zaak wonen. De meeste bovenhuizen zijn verbouwd tot koopappartementen. Of ze worden per kamer verhuurd aan studenten. Zijn buren kent Frans niet meer. ‘Ik zie ze in- en uitlopen, maar ik heb eerlijk waar geen idee hoe ze heten.’ Dat de winkeliersvereniging op sterven na dood is, vindt hij spijtig. Maar de tijden dat ze met vijftien ondernemers avond aan avond in een werfkelder bijeenkwamen om de zelfontworpen kerstverlichting in elkaar te knutselen, zijn voorgoed voorbij. ‘Van nostalgie kun je niet eten.’

Yuppen-borrel

Bewoners van de dure appartementen klagen over de brommertjes van de sushizaak, precies tegenover het huis van meneer De Roos. Hij hoort die dingen amper. Hij zoekt voorzichtig naar woorden. ‘Ik zeg het misschien cru, maar het zijn de yuppen die dat niet leuk vinden, hè.’ Als middenstander kijkt hij er anders tegenaan. ‘Die mensen moeten ook hun brood verdienen.’

De Roos maakt zich druk om iets anders: dat met de oude middenstanders ook de saamhorigheid verdwijnt. Pas is iemand in de straat overleden. De Roos: ‘Ik ben niet eens naar de begrafenis geweest, ik wist van niks.’

In de winkeliersvereniging was het vroeger altijd gedoe, dat is niet veranderd. Maar ze wisten van elkaars doen en laten en op wie je een beetje extra moest letten. Jarenlang dronk een groep winkeliers ’s ochtends vroeg koffie bij sigarenzaak Logica van Frits Muller. Op koude winterochtenden stond meneer De Roos vaak al om half zeven met een pan dampende erwtensoep bij Frits op de stoep. Dan werden de nieuwtjes en de straatroddels besproken. Voor de ochtendkoffie is de maandelijkse buurtborrel in de plaats gekomen. Daar gaat meneer De Roos nooit naar toe. Hij staat elke ochtend om half zeven op om kranten sorteren bij het postkantoor annex sigarenzaak. Ook is hij nog steeds jurylid van de Slagers Vakwedstrijden. Om acht uur ’s avonds is hij blij dat hij op een stoel zit. En die borrel, die is ook weer van de yuppen-categorie. Daar voelt hij zich niet bij thuis. ‘Die vinden ons eenvoudig…’ Stilte. ‘En zichzelf een bietjie minder eenvoudig.’

Gek op de oude garde

Eenvoudig? De uitbaters van al die nieuwe zaakjes zijn juist gek op de oude garde. Op meneer De Roos, die al aan de telefoon hangt als hun winkel een keer een half uur later opengaat. ‘Is er wat aan de hand, kan ik wat doen?’ Maar ook op de bonkige Rinus Vink met zijn ouderwetse fietsenmakerij. Op bakkerij Stellaard, waar de saucijzenbroodjes al twintig jaar hetzelfde smaken en waar ’s winters snoeren met wattenbolletjes in de etalage hangen. En op de Bolwidts, die zelfs bij een kraanleertje van vijftig cent nog uitgebreid uitleg geven.

‘Juist die oude ambachten tussen de jonge ondernemers vind ik interessant,’ zegt Erik Zwart (30) van galerie annex lunchroom KEEK (Kunst En Eerlijke Koffie). Samen met zijn vrouw Maria heeft hij de winkelruimte naast Bolwidt in 2008 overgenomen van Maria’s moeder, die er een speelgoedwinkel had. Maria deed de hotelschool, Erik heeft hbo communicatie gestudeerd. Hun lunchroom loopt zo goed dat ze dit jaar een aparte bakkerij konden openen. Erik en Maria bakken hun eigen taarten, persen het sap van vers fruit en malen we voor iedere macchiato of espresso eigenhandig de bonen. Omdat ze dat zelf ook zo lekker vinden. Ze werken met biologische producten, liefst uit het seizoen. Elke zes weken hangt in KEEK een nieuwe expositie. De kunstwerken zijn te koop; de opbrengst gaat naar de kunstenaar. Ook organiseren ze ‘Soup ’n Songs’ (akoestische concerten) en verhalenavonden: ‘Soup ’n Stories.’ Met de winkeliersvereniging hebben Erik en Maria niet zoveel. ‘Daar hebben we geen tijd voor, we werken al 65 uur per week.’ Ze hebben twee kinderen en Erik speelt in een band. ‘Er is ook nog een leven naast de zaak.’

Bakfietsmoeders

Pascha Stalenhoef van Kazerij Stalenhoef is het daar hartgrondig mee eens. Ze woont in Soest en is blij als ze na een lange werkdag naar huis kan, naar haar gezin, haar hond en haar paard. ‘Ik hoef niet alles van iedereen in de Twijnstraat te weten. En ik er moet er niet aan denken om bij het uitlaten van mijn hond mijn klanten weer tegen te komen.’

De jongere garde voelt zich ook betrokken bij de Twijnstraat, zeggen ze. Erik: ‘Alleen, wij uiten dat op een andere manier.’ Hij schenkt burenkoffie met vijftig cent korting, koopt zijn fairtrade T-shirts blind in de Katoenfabriek iets verderop en belegt de lunchbroodjes met kaas van Stalenhoef. ‘Als het maar even kan, verwijs ik klanten door naar collega’s in de straat.’ In Pascha’s Kazerij ruikt het aangenaam naar kaas, port en mosterd. Een boeddhistische monnik in saffraankleurige pij is met zijn vrouw een plankje met speciale kazen aan het samenstellen. Met een gelukzalig gezicht laten ze elkaar hun vondsten ruiken. ‘Toeristen zijn gek op onze kaasplankjes,’ vertelt Pascha. Als de straat is heringericht en het nieuwe treinstation vlak achter de Twijnstraat klaar is, hoopt ze nog meer toeristen te trekken. ‘Dan wordt dit dé looproute naar het museumkwartier.’

De herinrichting. Loodgieter Bolwidt en zijn vrouw Ina liggen er soms wakker van. Straks zijn ze hun parkeerplaats voor de deur kwijt. Dat zou weleens de nekslag kunnen betekenen. De zinken platen die Bolwidt nodig heeft voor zijn installatiewerk wegen 25 kilo per stuk. Zijn leverancier komt de Twijnstraat al niet meer in vanwege de strengere milieuregels. Straks moet hij ook nog honderd meter met die zware krengen sjouwen, naar de laad- en losplaats die de gemeente heeft aangewezen. Vanochtend vroeg heeft hij een paar sterke pijnstillers geslikt, want hij verrekt van de pijn in zijn rug. ‘Dat krijg je als je dag in dag uit languit in keukenkastjes moet liggen.’ De krant heeft hij opgezegd, daar kwam hij alleen op zondag aan toe. Als de winkel om zes uur dichtgaat, moet hij nog bij klanten langs, offertes opnemen. ‘Ik ben een maker, ik hou van mijn vak. Maar er zijn tijden dat ik van zondag naar zondag leef.’

Van de komst van steeds meer horeca heeft Bolwidt minstens zoveel kopzorg. De ‘verfraaansing’ van de Twijnstraat, hij raakt er niet over uitgepraat. Niet tegen te houden, maar de dood in de pot voor de zaak. Nu al moet hij soms bijklussen voor een aannemer om het hoofd boven water te houden. Van de jonge, grif geld uitgevende clientèle die Pascha, Maria en Erik zo graag in de Twijnstraat zien, heeft Bolwidt weinig te verwachten. Elke ochtend ziet hij de bakfietsmoeders aankomen, die net hun kroost naar school hebben gebracht. Die strijken neer bij KEEK voor koffie met taart. Of ze klappen daar hun laptops open om een uurtje te werken. Bij Meneer Smakers, de nieuwe hamburgertent op de hoek, staat in het weekend soms een rij buiten te wachten. € 7,50 voor een hamburgertje, niet te geloven. ‘Die yuppen bulken van het geld!’ Hun kranen en handdoekrekken bestellen ze bij bol.com. Bij hem komen ze alleen voor een kraanleertje of als hun internetbestelling niet deugt.

Pascha vindt het onzin, dat gezeur over minder klandizie. ‘Er liggen hier zoveel kansen! Je moet ze wel benutten.’ Als ze sommige winkels binnenloopt, ziet ze in één oogopslag waarom het niet loopt. Het gaat om het totaalplaatje, zegt ze. Dat de etalage uitnodigend is ingericht, dat alles er smakelijk en fris uitziet, dat het lekker ruikt, dat het assortiment steeds wordt vernieuwd. ‘Je moet de klant het gevoel geven dat hij iets bijzonders krijgt.’

Vooruitstrevend in zijn tijd

Niemand zegt het hardop. Maar de Bolwidts voelen dat de nieuwelingen denken: hou op met je gezemel, jullie passen niet meer in de Twijnstraat. Ze begrijpen het wel een beetje. Toen ze de zaak van zijn vader overnamen, zat er een oude kapper met een inventaris uit het jaar nul op de hoek. ‘Die is uitgerangeerd,’ zeiden Ina en Johann tegen mekaar. Zelf lieten ze hun winkel direct na de overname grondig renoveren. De ambtenaar van economische zaken kwam ze er nog speciaal mee complimenteren, vertelt Bolwidt niet zonder trots.

Ook meneer De Roos was in zijn tijd vooruitstrevend. Zijn vader was een man van de kilo’s, maar hij begon met vlug-klaar-vlees, een noviteit in de jaren zestig. Eerst tartaartjes. Daarna slavink gevuld met peperkoek, en cordon bleu. Toen in Utrecht de eerste zebrapaden werden aangelegd, bedacht hij de Zebra: roze slavinkengehakt en donkerrood hamburgervlees in vijf lagen op elkaar, gekoeld en in mooie plakken gesneden. Daar won hij in 1968 de Gouden Slagersring mee. Ook zijn eiersalade was befaamd. Glunderend vertelt hij over een van zijn vaste klanten, aan wie hij na de sluiting van de slagerij eindelijk het recept prijsgaf: tien gekookte eitjes, waar je het geel uithaalt. En dan een klodder mayonaise en wat zout en kruiden erbij. ‘Is dat alles, slager?’ vroeg ze beteuterd.

Psychiatrische inrichting

Samen met Johann Bolwidt behoort Rinus Vink (63), de vierde generatie die Van der Wal’s Rijwielpaleis op nummer 18 bestiert, tot de laatste middenstanders die vuile handen maken. Hij is boven de winkel geboren. Rinus is werktuigbouwkundige. Zes jaar was hij ‘fietsenmaker op zee’. Toen zijn vader overleed, nam hij afscheid van de wilde vaart om zijn moeder in de zaak te helpen. Rinus kent iedereen, iedereen kent Rinus. ‘Hé, ouwe fietsendief!’ roepen ze hem na in de stad. In zijn etalage liggen een versleten rieten mandje en een paar zadels. In het gipsen plafond gaapt een gat van een meter doorsnee. Rinus heeft het niet zo op de nieuwe ondernemers en de gemeenteambtenaren die de Twijnstraat een boost willen geven. ‘Ik kan het gezever over de oudste winkelstraat van Nederland niet meer horen. De jongste vreetboulevard zal je bedoelen.’

‘Ik heb ontiegelijke haast,’ zegt een student die zijn zaak binnenstuift. ‘Kunt u vanmiddag mijn band plakken?’ Het is dinsdagmiddag, half drie. ‘Donderdag eind van de middag ken je ‘m komen halen,’ bromt Rinus, een sigarenpeuk in zijn mondhoek. De jongen aarzelt. ‘Oké dan. Ik dump ‘m toch maar hier.’

Even later komt een klant met een oosters uiterlijk binnen, met een helblauwe puntmuts tot over zijn oren. Hij is gekleed in een dik, gewatteerd pak in dezelfde kleur. ‘Kom maar mee naar achter, jochie,’ zegt Rinus. Hij neemt hem mee naar de werkplaats. ‘Kijk, ik heb d’r ook nog een extra tassie voor je opgezet, een nieuw zadeltje en een snelbindertje. Jij rijdt weer ás een koning.’

De man maakt een diepe buiging. ‘Dank u, meneer Vink.’

Hij woont in het WA huis, de psychiatrische inrichting vlak achter de Twijnstraat. Afgelopen maand zat hij dag en nacht vast op de gesloten afdeling, vertelt hij. Sinds een paar dagen mag hij gelukkig weer naar buiten. Hij kijkt schichtig om zich heen. De ziel van de Twijnstraat is vandaag niet gunstig. ‘Maar u maakt dat weer een beetje goed, meneer Vink.’

Rinus heeft de tijd meegemaakt dat de psychiatrische patiënten ’s ochtends om acht uur in colonne naar de mandenmakerij aan de Tolsteegsingel marcheerden. Daar werkten ze tot zes uur ’s avonds. ‘Al die lui de hele dag binnen houden, daar worden ze niet beter van,’ bromt hij. Maar zoals het nu is, daar kan hij met zijn verstand niet bij. ‘In alle vroegte wordt de hele meute naar buiten geschupt. De godganse dag motten ze zichzelf vermaken.’

De chronische patiënten, die alle winkeliers kenden, zijn bijna allemaal verplaatst naar Den Dolder. In het WA huis is onlangs een afdeling geopend voor drugs- en alcoholverslaafde psychiatrische patiënten.

Laatst stond er weer zo’n zootje agressievelingen voor zijn winkeldeur: een stuffleier met een paar alcoholisten. Ze flikkerden hun bierblikjes op de stoep en versperden de weg voor zijn klanten. ‘Kennen jullie oprotten?’ vroeg Rinus op z’n vriendelijkst. ‘Hou je d’r buiten, ouwe klootzak,’ was het commentaar. ‘Krijg nou de pestpokke, Rinus,’ riep een trouwe klant die even later aan was kwam lopen voor een praatje. ‘Er zit een giga klodder spuug op je winkelraam.’ Rinus zag die mafketel nog net wegrennen. Hij d’r achteraan, gewapend met een fietspomp. Bij de viswinkel had ie ‘m bij de kladden, en gaf hem een hengst op zijn arm. ‘Als ik jou nog één keer zie, krijg je zo’n knal voor je koker dat je sterretjes ziet.’ Al moet de winkel drie dagen dicht omdat hij moet zitten, dat laat Rinus koud. ‘Ik laat niet over me heen zeiken.’

Daklozenkrant

‘Mohammed, ze zitten me weer te jennen, heb je een peuk voor mij?’ vraagt een oude grijsaard op geruite sloffen. Hij staat voor de toonbank van schoenmakerij Twijntje. Eigenaar Mohammed Hosseini (25), van Afghaanse afkomst, haalt zijn sigaretten te voorschijn. ‘Asjeblieft Huug. Is het weer mis?’ Hugo is een van de weinige chronische patiënten die nog in het WA huis woont. Hij komt elke dag bij Mohammed langs, om zijn sleutelhanger voor een mooiere te ruilen. Overdag wandelt hij graag door de Twijnstraat. ’s Avonds durft hij er niet meer te komen. ‘Een nachtmerrie. Al dat schorriemorrie dat dronken of stoned de straat afschuumt.’

Het is woensdag, twaalf uur. Op een bankje tegenover het Louis Hartlooper Complex zit hond Chenta (5) met zijn baasje en diens maat. De twee mannen willen hun naam niet in de krant. De maat, die lodderig uit zijn ogen kijkt, biedt het baasje van Chenta een literfles rosé aan. ‘Ben je gek! Ik moet eerst mijn dinges doen.’ Chenta en zijn baas sliepen maandenlang in een tent onder een viaduct bij rijksweg A27, vlakbij Amelisweerd. Dankzij de aggregator die de baas op de kop had getikt, konden ze ’s avonds zelfs televisie kijken. Hij had zijn voorzorgen getroffen om te voorkomen dat ze door de politie werden ontdekt: voordat hij zijn spullen naar de tent verhuisde, had hij een briefje van vijf euro op de tent geplakt. Toen dat er na een week nog hing, besloot hij dat de kust veilig was. ‘Uiteindelijk zijn we toch ontdekt en moesten we opbreken.’

Hij laat een foto zien van de tweedehands boot die hij heeft gekocht van de opbrengst van de verkoop van de daklozenkrant. Zijn boot ligt nu nog op een geheime plek aan de andere kant van Utrecht, bij het Merwedekanaal. Hij moet de hele dag nuchter blijven, want elke avond moet hij Chenta ‘ twintig kilo ‘ over de loopplank de boot indragen. Binnenkort hoopt hij te verkassen naar de singel achter het Louis Hartlooper Complex. Dat is op loopafstand van het verkooppunt voor de Albert Heijn, waar hij al maanden op aast. De yuppen in de Twijnstraat kopen meer kranten dan klanten van de Lidl in Hoograven, waar hij nu zijn kranten verkoopt. Als het lukt, kan hij zijn boot over een jaar verruilen voor een grotere. Twee boten verder en hij heeft genoeg kapitaal om een hectare bos kopen, schat hij in. ‘Daar zet ik dan een bouwkeet neer, waar ik samen met Chenta oud kan worden.’ Weg van de Twijnstraat, weg van alle mensen. ‘Aan Chenta heb ik meer dan aan mensen.’

Tussen zes plankies

Johan en Ina Bolwidt zullen hun oude dag evenmin in de Twijnstraat slijten. Ze zijn op zoek naar een ander huis. Ina heeft hartproblemen en artrose. Ze heeft moeite met traplopen van de winkel naar het bovenhuis. Een moderne, gelijkvloerse bungalow in een rustige wijk, daar heeft ze haar zinnen op gezet. Johan voelt zich steeds minder thuis in de straat, maar hij zal met pijn in het hart vertrekken. ‘Ik woon hier al heel m’n leven. Ik weet niet of ik nog kan aarden in zo’n dooie buitenwijk.’

Maar ze moeten ook aan later denken, niet? De oude groentevrouw Truus kon tot haar overlijden op 95-jarige leeftijd in haar bovenhuis blijven omdat ze met drie andere winkeliers voor haar zorgden. Ina en Nanda deden haar boodschappen en kookten als het nodig was. Elke ochtend tegen negenen keken ze even om de hoek of Truus de gordijnen open had gedaan. De laatste week, voordat het afliep, hebben ze bij toerbeurt bij Truus gewaakt. In je dooie eentje de laatste adem uitblazen, dat wens je toch niemand toe? Johann: ‘Geen idee wie in de straat naar ons om zou komen kijken als we zonder hulp de deur niet meer uitkomen.’

En Jan de Roos? Behalve Nanda en Pim van de overkant heeft niemand hem gevraagd hoe het ging toen hij laatst onverwachts een week in het ziekenhuis was opgenomen. ‘Ik denk eerlijk waar dat niemand het in de gaten heeft gehad.’ Toch zullen ze hem tussen zes plankies moeten wegdragen uit de Twijnstraat. Naast Nanda en Pim heeft hij twee goede dochters die hem in de gaten houden. En boven hem woont een vrouwtje van 25, die zegt soms: ‘Meneer De Roos, als er iets is, moet u het zeggen, hoor.’ Dat de Twijnstraatkroon voor de langstzittende ondernemer al jaren op een tafeltje in zijn huiskamer staat, daar heeft hij wel eens de pest over in. Het zou zo mooi zijn om die traditie in ere te herstellen. Maar aan wie moet hij ‘m geven? De Bolwidts gaan bijna stoppen. De fietsenmaker is een onverschillige kerel. ‘Ik ben een bietjie bang dat hij mijn kroon ergens in een hoek van zijn zaak laat verstoffen.’

Ditty Eimers

Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard en wil je jouw waardering laten blijken? Dat kan!

Waardeer je mijn journalistieke werk?

Doneer en help de onafhankelijke journalistiek.

Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard en wil je jouw waardering laten blijken?

Dat kan! Door een bijdrage help je me om dit soort artikelen te blijven schrijven.

Contact