In plaats van hun chequeboek te trekken, zetten steeds meer mensen hun eigen ontwikkelingsproject op. Wie durft nog te beweren dat ontwikkelingshulp uit is?
Ik wil zo graag studeren, wil je mijn schoolgeld betalen? De vraag wordt in Afrika waarschijnlijk duizenden keren per dag gesteld aan westerlingen met een goed gevulde portemonnee. Petra Karreman (37) en een collega zeiden ja tegen Patrick en Mary, twee 16 jarigen in het doodarme, door oorlog verwoeste Zuid-Soedan. Karreman, indertijd uitvoerend producent bij Endemol, maakte daar een programma voor Unicef. “Ik zag gruwelijke dingen, ik wilde iets doen.”
Koud was ze thuis of de telefoon rinkelde. Een dolenthousiaste Patrick aan de lijn. “Hij en Mary waren direct naar Kampala in Oeganda vertrokken. Ze hadden een school gevonden. En o ja, ze moesten wel intern, want ze konden natuurlijk niet op en neer reizen naar Soedan. Dat kostte flink wat meer dan de 500 dollar die we hadden geschat. Of ik maar snel wilde zorgen dat het geld hun kant op kwam. Waar ben ik aan begonnen, dacht ik.”
Dat was drie jaar geleden. De collega, met wie Karreman de kosten zou delen, is afgehaakt. Karreman heeft inmiddels haar eigen stichting, Choice for Children, die het schoolgeld voor drie jongeren betaalt. Deze zomer komt er een vierde bij en uiteindelijk moeten het er tien worden. Ruben is heel goed met computers, vertelt Karreman enthousiast. Patrick is vastbesloten om leraar te worden. “Geweldig toch? Je maakt echt verschil voor die kinderen. Ze kunnen nu kiezen voor een beroep waar ze gelukkig van worden.”
Iedere student heeft een mentor. Die haalt het geld op en houdt een oogje in het zeil. Contact onderhouden ze via e-mail en telefoon. “Soms bellen ze niet op de afgesproken tijd. Of de computer werkt niet. Laatst was Ruben verdwenen,”vertelt ze. “Shit, denk je dan. Wij investeren in jou en jij blijft gewoon een paar weken weg. Later bleek dat hij verplicht naar de begrafenis van een oom moest. Ik heb geleerd dat het meestal op zijn pootjes terecht komt, ze willen toch die studie doen.”
Met de schoolcarrière van Mary liep het minder goed af. Na anderhalf jaar raakte ze zwanger. “Via e-mail hoorden we dat ze een zelfmoordpoging had gedaan en niet terug naar huis durfde.” Karreman was net bevallen van haar zoon toen ze het slechte nieuws hoorde. “Ik wilde dolgraag met Mary praten, maar uit schaamte wilde ze geen contact. We hebben de bevalling en een week kraamtijd in het ziekenhuis betaald. Achteraf maar goed, want het werd een keizersnee. Geen succesverhaal, maar gek genoeg motiveert het mij juist om door te gaan. Mary heeft in die anderhalf jaar meer geleerd dan alle andere meisjes daar. Ik heb haar laten weten dat Gum, haar zoon, bij ons aan mag kloppen als hij oud genoeg is.”
Zonder hulp van vrienden, bekenden en familie had Karreman haar stichting niet van de grond gekregen. Een goede vriend is medeoprichter en penningmeester, een oud-collega maakt de website en een ander ontwerpt het logo. Ze staan op de vrijmarkt, organiseren voetbalpools, etentjes en loterijen. “De stichting is een belangrijk deel van mijn leven geworden”, zegt Karreman. “Stel dat het allemaal nep blijkt te zijn, grappen we soms. Dan hebben ze een schitterend toneelstuk opgevoerd, waar we ons allemaal kostelijk mee hebben vermaakt.”
Wielerwereld
Soms groeit een klein initiatief uit tot een wereldwijd netwerk. Wielrenner Gudo Kramer (34) nam zes jaar geleden met een club wielervrienden deel aan de Ronde van Uruquay. Daarna volgden wielerrondes in andere exotische oorden. “We zagen jongens met wereldtalent, die niet buiten hun eigen land kwamen”, vertelt Kramer. “Je kunt tien keer de Ronde van Eritrea winnen: geen Europese tourorganisatie die daar oog voor heeft. Het wielerwereldje is supertraditioneel.” Om renners uit niet-traditionele wielerlanden kansen te geven, richtten Kramer en zijn maten in 2000 de Marco Polo Cycling Club op. De snel groeiende club heeft inmiddels 1200 leden uit de hele wereld: profs, amateurs, coaches, technisch begeleiders. De Elite selectie rijdt wedstrijden op alle continenten. Renners uit Eritrea en Indonesië namen deel aan profwedstrijden in Europa. En dit jaar opende de club in Zuid-Limburg een wielerschool, waar 11 renners uit Albanië, Eritrea, Mongolië en China een internationale wielertraining krijgen.” De Marco Polo Cycling Club wordt gesponsord door bedrijven, Icco, NCDO en particulieren en heeft twee mensen op de loonlijst. “Gisteren heb ik nog bochtjes geoefend met een Eritreër, die fietst als een beest”, vertelt Kramer. “Het is fantastisch om iets wat je zelf hebt bedacht, vorm te geven.”
Karreman en Kramer zijn twee van de vele particulieren met een eigen project. Op internet wemelt het van de kleine ondernemers in de ontwikkelingshulp. Bij de belastingdienst zijn 16.000 stichtingen bekend die aan goede doelen bijdragen. Maar waarschijnlijk is het aantal kleine goede doelen veel groter.
Strijkstok
In plaats van hun centen toe te vertrouwen aan gevestigde organisaties, zoeken ondernemende types liever zelf een bestemming. “Bij ons blijft niets aan de strijkstok hangen”, staat op de website van de Stichting Kaakchirurgen voor Malawi. Initiatiefnemer Jaap Vleeskruijer, (57) tandarts te Hoogvliet en al lange tijd verliefd op Malawi, bezocht tijdens een vakantie een gezondheidskliniek op het platteland. Hij schrok van de abominabele stand van de tandheelkundige hulp. Sinds drie jaar stuurt zijn stichting twee keer per jaar een team kaakchirurgen en apparatuur naar de kliniek. Ze nemen er vakantiedagen voor op en betalen reis- en verblijfkosten uit eigen zak. “Ik denk dat dit beter werkt dan al die grote projecten van de Wereldbank of Novib” zegt Vleeskruijer. “Zij gaan in zee met overheden of grote clubs. De ene club is corrupt en de andere betaalt enorme salarissen aan de eigen medewerkers.”
Hoogleraar filantropie Theo Schuyt gelooft niet dat irritaties over strijkstokken en hoge salarissen de belangrijkste drijfveer zijn. “Die verhalen zijn van alle tijden. Dat zuunige zit diep: gaan ze wel goed met mijn centen om? Maar de belangrijkste trend is: ik wil het zelf doen. Bij goede doelen gaat het veel meer om betrokkenheid dan om geld geven. Het is net als met de voetbalclub: je kunt er je ziel en zaligheid in kwijt.” De omstandigheden zijn haast ideaal om als zelfstandige in de ontwikkelingshulp te gaan. “We hebben tijd, geld en we zijn er geweest. Filantropie is bovendien de enige sector, waar niet alles is dicht getimmerd en je nog lekker je gang kan gaan.”
Professionals
Sommigen willen alles in eigen hand houden. Maar de vraag naar ondersteuning is enorm, zeggen de ontwikkelingsorganisaties. En het gaat ze echt niet alleen om een zak met geld, weet Josta ten Broeke van Cordaid. “Veel mensen zijn dankbaar voor ieder advies dat je geeft.”
Tot voor kort werden kleine zelfstandigen beleefd afgepoeierd. De professionals vonden al die goedbedoelende amateurs maar lastig. Tegenwoordig hebben Novib, Icco, Cordaid, Hivos Plan Nederland, de NCDO en de regionale Centra voor Internationale Samenwerking (COSsen) frontoffices, waar particulier initiatief warm wordt onthaald. “We kunnen niet alles in ons eentje”, zegt Marina van Dixhoorn van Novib. “Er zijn heel veel plekken waar geen hulpverlener komt.”
Om de dienstverlening te verbeteren hebben de organisaties sinds kort een gezamenlijke website: Linkis.nl. Zo komen burgers en organisaties snel te weten bij wie ze kunnen aankloppen voor geld en advies. Een breder draagvlak creëren voor ontwikkelingshulp, daar is het de deelnemende organisaties vooral om te doen. “Ik beschouw al die initiatieven als een permanente campagne voor ontwikkelingssamenwerking “, zegt Arnaut Eimers van de NCDO. “We zijn uit onze ivoren gekomen, en het levert enorm veel inspiratie op,” juicht Ten Broeke vanachter een grote stapel subsidieaanvragen.” Sommige mensen zeggen dat ontwikkelingssamenwerking uit is. Ten Broeke: “Onzin. De vorm is anders, dat is het enige.” Cordaid kreeg vorig jaar 700 verzoeken om steun, ICCO ruim 500 en Hivos 200. De andere clubs, die hun loket later dat jaar openden, kregen gemiddeld zo’n 50 aanvragen. De verwachting is dat dit aantal nog verder toeneemt.
Linkis wil laagdrempelig zijn, maar aan de andere kant zien de organisaties graag dat kleine projecten aansluiten bij hun eigen activiteiten. De criteria om wel of niet subsidie te geven zijn niet altijd even helder. Sommige organisaties knijpen een oogje toe als een aanvrager een interessante achterban meebrengt, andere zijn veel strenger.
De groep die zich bij de loketten meldt is heel divers: van vrachtwagenchauffeur tot manager, van studente tot gepensioneerde bakker. De een is gepokt en gemazeld in de internationale samenwerking, de ander komt net kijken. Opvallend is het grote aantal allochtonen onder de subsidieaanvragers. Bij Cordaid bijvoorbeeld, komt 40 procent van de aanvragen van migranten en bij COS Rijnmond/Midden Holland klopten afgelopen drie jaar ruim 150 migrantenclubs aan. Bijna iedereen weet dat migranten veel geld overmaken naar hun familie. Dat ze ook steeds vaker hulpprojecten opzetten, is minder bekend.
Migrantenhulp
Molukkers hebben misschien wel de langste traditie in kleinschalige ontwikkelingshulp. De kampongverenigingen (kumpulans), opgericht om contact met oud-dorpsgenoten in Nederland te onderhouden, gingen zich vanaf de jaren zeventig steeds meer op de moederdorpen in de Molukken richten. “Het is een ongeschreven regel dat je het dorp van je ouders helpt”, vertelt Jeanny Vreeswijk- Manusiwa, bestuurslid van de Vereniging van Kumpulans in Nederland. In Oma, het dorp van haar ouders, is met steun van de kumpulan de kerk gerestaureerd, waterleiding aangelegd en een gezondheidscentrum opgezet. Ook financieren kumpulans verzoeningsactiviteiten tussen christenen en moslims
Bij andere migranten is eveneens een verschuiving van familiehulp naar kleine projecten merkbaar, al is die van recenter datum. “Veel Afrikanen zitten hier al 15 jaar. We zijn assertiever geworden en nemen de Nederlandse traditie van vrijwilligerswerk over”, zegt de Somalische ontwikkelingsdeskundige Abdullah Mohamoud. Ook de tegenvallende resultaten van de officiële ontwikkelingshulp spelen mee. “Vooral jongeren vinden dat ze het zelf beter kunnen. Ze hebben de kennis, de kontakten en spreken de taal.” Duizenden stichtingen en clubjes zijn actief. Versnippering is een veelgehoorde klacht. Zowel migrantenorganisaties als ontwikkelingsorganisaties richten daarom samenwerkingsverbanden op. Dat loopt niet altijd even soepeltjes. Zo zijn er minstens drie netwerken die de migrantenhulp aan Afrika willen coördineren.
De kleine ondernemers willen weeshuizen bouwen, ziekenhuizen bevoorraden en waterpompen aanleggen: concrete, zichtbare projecten. Van “capaciteitsopbouw” “genderbalance”, en andere stokpaardjes van de doorgewinterde ontwikkelingswerker moeten ze weinig hebben. Helemaal niet erg, vinden de meeste professionals: dat komt vanzelf als ze langer bezig zijn. Dat veel nieuwelingen zich laten leiden door emoties is wel een zorgpuntje. Marina van Dixhoorn: “Toeristen zien een schoollokaal zonder tafels en computers. En denken: stel je voor dat mijn kleinkinderen in zo’n armoedig hol moesten zitten. Maar het onderwijssysteem kan heel effectief zijn.”
Fouten
Nogal wat weldoeners onderschatten de lokale situatie, merkt Josta ten Broeke. “We zetten daar een schooltje neer, zeggen ze. Heb je dat al besproken met mensen daar? Valt het onder de overheid, zijn er ouders bij betrokken, is er water in de buurt, wie gaat de leraren en het beheer betalen? Die vragen moet je beantwoorden, voordat je een paal in de grond slaat.” Een weeshuis runnen is nog gecompliceerder. Ten Broeke: “Je hebt te maken met kinderen in moeilijke omstandigheden en het is extreem moeilijk om ter plekke financiering te krijgen. Je zit er jaren aan vast.”
Lastig is ook om je zakelijk op te stellen bij een project waar je persoonlijk bij betrokken bent. Petra Karreman kan er over meepraten. “Computerlessen, beveiligd transport, steeds is er weer iets anders waar ze geld voor nodig hebben. Ruben heeft rituele littekens op zijn voorhoofd. Laatst kwam er een verzoek of we een plastisch chirurg wilden betalen, omdat hij ermee werd gepest op school. Toen heb ik voor het eerst nee gezegd.”
Zijn kleinschalige projecten effectiever dan grote ontwikkelingsprogramma’s? Arnaut Eimers wijst op een recente evaluatie. 90 procent van de kleinschalige lokale projecten die de NCDO financierde is gerealiseerd. “Kleine projecten zijn niet te vergelijken met grote, maar dit percentage is opvallend hoog. De lijnen zijn kort en mensen aan beide kanten voelen zich superverantwoordelijk om hun project te laten slagen. Bovendien kunnen ze snel ingrijpen als iets mis dreigt te gaan.”
Hoogleraar internationale samenwerking Louk de la Rive Box is somberder. “Het is natuurlijk heerlijk om te denken: ik slaag waar al die grote jongens falen. Maar bij kleine projecten worden precies dezelfde fouten gemaakt als bij grote. De donor is dominant. Alleen, de toerist die na zijn vakantie zo’n prettig concreet project start, beseft dat niet. Hij denkt de ander te begrijpen. Maar wie zegt dat hij met de goede persoon contact heeft? Geld lospeuteren is in veel ontwikkelingslanden tot grote kunst verheven.” Ook projecten van migranten kunnen tot grote spanningen leiden, zegt Box. “Het ene dorp krijgt heel veel hulp. Het dorp verderop, waar niemand woont met familie in het buitenland, krijgt niets.”
Box vindt dat de organisaties van Linkis hun nieuwe klanten de kneepjes van het ontwikkelingsvak moeten bijbrengen. Voor een deel doen ze dat ook. Clubs zonder ervaring kunnen bij de COSsen terecht voor het helder formuleren van hun project. De begeleiding die medefinancieringsorganisaties bieden, varieert sterk. De meeste beperken het contact,behalve als het om grote bedragen gaat, tot een telefoongesprek,. Deels uit tijdgebrek, deels omdat ze aanvragers niet op de lip willen zitten. Icco voert met iedereen een uitgebreid persoonlijk gesprek, schakelt veldmedewerkers in en organiseert uitwisselingsbijeenkomsten. “We willen onze ervaring toevoegen, zonder belerend te zijn. Daarom selecteren we projecten op kwaliteit en investeren we veel tijd in begeleiding,” zegt Annick Schmeddes van Icco. Aan tandarts Vleeskruijer is het niet besteed. “Nee hoor, ik weet precies hoe dat gaat. Dan gaan zij ons vertellen wat we moeten doen en laten. Vanuit het standpunt van de officiële ontwikkelingssamenwerking is het natuurlijk not done wat wij doen. We dumpen daar onze apparatuur en vliegen buitenlanders in om te helpen. Maar als niemand iets doet, gaan al die mensen dood aan aandoeningen waarvoor je hier binnen een kwartier weer buiten staat.” Zou hij toch niet wat professionele ondersteuning kunnen gebruiken? “Ik weet weinig van fondswerving, maar laat mij alsjeblieft. Ik ben erg dwarskoppig.”